De omringdijk
Steeds meer fans zijn er van de Westfriese Omringdijk. De geschiedenis van die dijk gaat terug tot de Middeleeuwen. In het jaar 1280 wordt onder Floris V iedereen schatplichtig die binnen de Omringdijk land bezit. Er ontstonden dorpen langs de dijk: Winkel, Kolhorn, Barsingerhorn, Schagen, Medemblik en Hoorn. Binnen de grote dijk waren er kleinere poldertjes. Het onderhoud van dat geheel vergde veel samenwerking. Misschien dat daardoor de saamhorigheid is ontstaan die de dorpen in deze streek nog steeds kenmerkt. Dorpen in die streek zijn Zijdewind, Moer (= moeras) beek, De Kampen, De Weel (= binnenmeertje) en het onvolprezen ’t Veld.
De regio West-Friesland is gekerstend door grote Ierse missionarissen als Willibrordus Bonifacius en Wulfram. Veel oude kerkgebouwen als de oude Ursula van Warmenhuizen, de kerken van Haringhuizen en Oudkarspel en de ruïnekerk van Oude Niedorp zijn overblijfselen van het rijke roomse leven van vóór de Reformatie. Bij de overgang naar de nieuwe leer kwamen protesterende pastoors in het gevang in Schagen. Hun taak werd overgenomen door jongere geestelijken die zich om strategische redenen op het platteland vestigden. Op de grens van Oude en Nieuwe Niedorp groeide zo een nieuw dorp in de Velden, uit de kerkelijke nood geboren. Het bestaan van dit dorp wordt door de overheid min of meer genegeerd, maar de bewoners waren ijverig en ’de Clopjes’ in het bijzonder. Clopjes waren dappere dames die bij de katholieken aanklopten om te vertellen waar die zondag een dienst gehouden zou worden. Rond 1612 wordt in een van de huisjes van de concentratie woningen van de Clopjes een kamer ingericht als kapel en zo ontstond een parochie die onder leiding kwam van de fanatieke pastoor Cleerbesem. Hij was te ijverig en verdween in het beruchte gevang van Sonoy in de burcht van Schagen. De parochie bleef bestaan en had een groot werkgebied. Niet alleen de dorpen Nieuwe en Oude Niedorp en Winkel vielen onder ’t Veld, maar ook grote stukken van Harenkarspel en Heerhugowaard. Later werden vanuit ’t Veld in andere dorpen zelfstandige parochies gesticht.
De roerige eeuwen
Van welke kant je ook komt: van verre zie je de kerk boven het dorp oprijzen. En dan te bedenken dat het torentje slechts 35 meter hoog is. Tot 1996 was de toren het hoogste punt van het dorp. Nu is dat de windmolen van de gebroeders De Boer, die 40 meter hoog is. Het lijkt of de kerk er al eeuwen staat, maar dat is niet zo. Eerder was er een ’preekhuis’ in Zijdewind. Dat is beroemd geworden door de vormselplechtigheid op 24 augustus 1649. Men zegt dat daar 3000 mensen uit het hele Westfriese land op af gekomen waren. Vicarius Jacobus de La Torre, titulair bisschop van Efese (!) zou de plechtigheid gaan leiden. Maar de overheid had er oren van gekregen. Toen de schout en schepenen aankwamen, had de menigte zich in de boomgaarden verspreid. De woedende menigte sloot toen de soldaten op in de kerk en na enkele stokslagen kregen ze een vrije aftocht. De vormselplechtigheid ging niet door: de Vicaris met zijn assistenten waren inmiddels naar Heerhugowaard gevlucht. Als wraakactie werd het preekhuis gesloopt en zo heeft er tussen 1649 en 1730 in ’t Veld en Zijdewind geen katholiek bedehuis gestaan. In plaats daarvan kwam een gereformeerd bedehuis waar niemand kwam. Later werd dat tot school verbouwd. In ’t Veld was inmiddels in 1730 een bescheiden katholiek kerkje gebouwd. Het wordt beschreven als een ongezellig bouwwerk, maar er zouden betere tijden komen!
Pas in 1853 wordt een begin gemaakt met de bouw van de kerk waar veel ’t Velders zich thuis zouden gaan voelen. 1853 is het jaar van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie; in die tijd was de situatie wat rustiger geworden. Men had geld bijeengekregen van het toenmalige ministerie van Waterstaat. Architect was Th. Molkenboer, die veel kerken in ons bisdom op zijn naam heeft staan (Overveen, Vogelenzang etc.). De patroonheilige werd overgenomen van de oudere kerk van Nieuwe Niedorp: Martinus (316-397). In 1863 werd het godshuis gewijd door Mgr. Wilmer.
De inventaris
Het pronkstuk van de kerk is de preekstoel uit 1866. De firma Veneman uit Den Bosch had dit meubel vervaardigd en er goede sier mee gemaakt op een tentoonstelling van religieuze kunst in Parijs. Boven op het dak staat Christus, onder het baldakijn hangt een witte duif. De vier evangelisten staan rondom de kuip en Paulus met een kruis dat een omgekeerd zwaard is staat tegen de pilaar. In de panelen tussen de evangelisten staan de Bergrede, Jezus als twaalfjarige in de tempel en het Pinksterfeest afgebeeld. Aan de voet van het geheel staan vier kerkleraren uit de 4e, 5e en 6e eeuw: Ambrosius (met bijenkorf), Augustinus (met boek), Hiëronymus (met de leeuw) en paus Gregorius de Grote (met tiara). Op de trappen en her en der sieren tien engelen het geheel op. Tien, het getal van de woorden van God op de stenen tafelen. De preekstoel is de trots van de kerkgangers en het was voor ondergetekende een hele ervaring dat hij als jong priester in 1969 waardig geacht werd om tijdens een veertig uren gebed van af die preekstoel een predicatie te houden.
Het orgel dat de kerk siert komt nog uit de oude kerk; het werd echter vergroot in 1871. Een gelukkige omstandigheid was dat de firma Veneman, die ook de preekstoel had gemaakt, tekende voor de orgelkas. Uiteraard met een koning David in top. Onlangs is het orgel in de oude staat teruggebracht. Er kwamen in de kerk drie altaren van P.J. de Cuyper, die in 1859 ook het Martinusbeeld aan de buitenkant plaatste. Het pronkstuk werd het hoofdaltaar. Daarboven een schilderij van de Blaricumse kunstschilder Oosterman uit 1927. Men ziet het verhaal van de Mis van Martinus. Kort voor die Mis had hij een bedelaar ontmoet die geen kleren aan had. De bisschop had zijn diaken opdracht gegeven kleren voor de man te kopen, maar die had dat niet gedaan. Toen de bisschop dat ontdekte trok hij terstond zijn eigen kleren uit en beval de diaken die naar de bedelaar te brengen, ’want’ -zei hij- ’we moeten eerst de naakten kleden voor we de Heer kunnen ontmoeten’. Haastig kocht de diaken nieuwe kleren voor de bisschop die niet pasten, maar dat werd gecompenseerd door de mensen die hem tijdens de viering met hemels licht omstraald zagen. Uiteraard ontbreekt ook de voorstelling van Martinus als soldaat die zijn mantel in tweeën sneed niet. Dat schilderstuk is uit 1850. Aan de andere kant nog een schilderij van Martinus die de zieken verzorgt. Het hoofdaltaar zelf is echter niet meer het oude, maar dateert uit 1871 en is van de hand van de beeldhouwer Maas,die ook voor veel beeldhouwwerk van de kathedraal in Haarlem tekende.
Afscheid van ’t Veld
Geheel ongebruikelijk besteed ik voor het vertrek ook aandacht aan de toiletten. Wie de sanitaire ruimten bezoekt treft daar toiletpotten aan die uit het Amsterdamse paleis op de Dam afkomstig zijn. Ze zijn daar bij de restauratie afgedankt, maar doen het nog goed. Weer buiten aangekomen werpen we een laatste blik op de toren. Het kerkbestuur heeft er heel wat zorgen aan gehad, maar hij staat nog fier overeind. Ook het uurwerk is weer in orde en sinds 1990 wordt het kruis verlicht. Het is opvallend hoe veel de mensen van ’t Veld van hun kerk houden en hoe trots ze erop zijn. Wie de geschiedenis kent, begrijpt daar iets van. Maar we leven in andere tijden en zullen samen met alle mensen van goede wil een licht moeten zijn voor de wereld. Het Christusbeeld buiten herinnert er aan dat wij zijn handen moeten zijn. En met Martinus als patroon die ons inspireert om de naakten te kleden en de zieken te verzorgen moet dat wel lukken.