Een wonderlijke plek
Wat zou de vrome Gertrudis er van vinden dat een, aan haar gewijde, kerk recht tegenover een brouwerij is komen te liggen? De geschiedenis van Wijlre gaat terug tot de 12e eeuw, maar echte belangrijke sporen treft men pas aan in 1272. ‘750 Jaar Wijlre’ staat aan de zijkant van de kerk te lezen op de gedenksteen uit het feestjaar 2012-2013. Het woord ‘Wijlre’ is een verbastering van ‘village’ (landgoed). Dat klopt: op de nabijgelegen heuvelrug stond een huis voor belangrijke ridders. Boven was een ‘kasteel’; beneden al vlug een brouwerij. Die profiteerde natuurlijk van het reine water van de Geul en kon zo veel mensen veilig drinken bieden en ook wat gelukkiger maken. Er kwam ook een kerk, al stelde Wijlre kerkelijk niet zoveel voor. Het bouwwerk ontbreekt in de lijsten van belangrijke kerken in de regio, maar gelukkig heeft pastoor Frans Crutzen daar in de negentiger jaren iets aan gedaan!
Een charmant geheel
Toen ondergetekende in een voorjaarsvakantie het dorp naderde viel op dat de kerk een uiterst gezellige uitstraling heeft. Historici fronsen de wenkbrauwen, maar het moet mij van het hart dat de Akense architect Alois Klausener (1780-1838) eventuele middeleeuwse resten handig gebruikte en er een heel aardig neoclassicistisch geheel van maakte. Vooral de toren is leuk. In 1920 werd de kerk uitgebreid (dat was toen nog vaak nodig!) door Hubert Groenendael (1868-1942) en nog eens aangepast door Fritz Peutz (1896-1942), lid van de bekende bouwkundigen-familie Peutz. Zoon Jan Peutz uit Heerlen leidde een omvangrijk restauratie- en renovatieproject in de jaren 1993-1996, geïnspireerd door de eerder genoemde pastoor Crutzen.
Nieuwe kansen
Met verve wist laatstgenoemde mij te vertellen hoe treurig de toestand van het gebouw voor de restauratie was. Monumentenzorg gaf geen cent voor dit gebouw: het plafond van stro en gips was bijna helemaal ingestort en de gegrisailleerde ramen (nog wel uit het atelier F. Nicolas en Zonen uit Roermond) uit het schip vielen bijna uit hun sponningen. De bevoegde instanties zagen geen noodzaak die te handhaven. In de apsis was de toestand iets beter. Toen kwam de pastoor op het idee contact op te nemen met de lichtkunstenaar Jan Dibbets. Die kreeg de gelegenheid om veertien ramen te ontwerpen: vier voor het schip, twee aan weerszijden van de zangerstribune, een drielichtvenster in de doopkapel en (als klap op de vuurpijl) twee grote ronde ramen in de twee transeptkoppen. Hij ontwerp ook nog vijf (niet uitgevoerde) koorramen. De ramen verbeelden een moderne spiritualiteit. Geen stripachtige taferelen waarin mensen bijbelse verhalen kunnen herkennen, maar symbolische decoraties die intrigeren en inspireren. In tegenstelling tot de latere ramen die Dibbets in de Haarlemse Bavo zou gaan maken hier geen aparte bijbelverhalen waar naar verwezen wordt, maar louter toveren met licht, kleuren en asymmetrische ‘grapjes’ om je op het verkeerde been te zetten. Wel zijn er in de doopkapel verwijzingen naar de vier paradijsstromen te vinden en kan de fantasierijke kijker allerlei bijbelse referenties aantreffen in de ronde transeptramen, die echter geen dwingende thematiek bevatten, maar ons suggereren dat God de Heer is van het licht, van de vissen die in de Geul rondspringen en die door de kruisdood van Zijn Zoon ons leven zin geeft tot op de huidige dag. Provincie, bisdom, Mondriaanstichting en parochianen leverden allemaal hun bijdrage. Dank daarvoor: wat kunnen we allemaal genieten, vooral als de zon met het licht speelt en ons doet beseffen dat alles toch goed is wat God heeft geschapen.
Gegevens zijn ontleend aan het boek ‘Lichtbeelden’ van Antoon Erftemeijer over het glas in lood van Jan Dibbets in de Nieuwe Bavo (uitg. Spaar en Hout blz. 25-27). Voor andere Dibbetsramen zie het artikel Ransdaal (hier vlakbij).