Heimwee naar een ziekenhuiskapel

Een eerbiedwaardige instelling

Een van de meest eerbiedwaardige Haarlems instellingen is de Mariastichting. De ondergang kon men aan voelen komen toen we het ‘Spaarneziekenhuis locatie Haarlem’ moesten gaan noemen…geen hond die het deed. Generaties Haarlemmers waren immers in deze Mariastichting geboren, verzorgd en gestorven. Middelpunt van het complex was de kapel. Op zondag door een klein kuddeke bezocht… door de week door vele tientallen mensen aangedaan.

Toen de kapel nog in gebruik was maakte ik met een van de ziekenhuispastores een rondgang. Er waren er vele bezoekers.

Plaats van troost

Het Lukasikoon op het priesterkoor werd door troostzoekende oosterse christenen aangeraakt… en weer moet de portier het alarm af gaan zetten dat het tegen diefstal beschermt. Een kindje dat geen levenskansen gehad van Grieks Orthodoxe ouders mocht niet door hen gedoopt worden maar werd door de vader voor het altaar omhooggeheven en aan de Eeuwige toevertrouwd. Het stierf in zijn handen. Ik hoorde hoe een dominee langs kwam en evenveel kaarsjes aanstak als hij zieken had bezocht. Zou deze door de mensen geheiligde plek verdwijnen? Helaas ja. Het ziekenhuis verhuisde, een appartementencomplex kwam er voor in de plaats. De projectontwikkelaar vond een firma die het kerkje wil gebruiken. Alle heiligen die het licht doorlaten in de kapel kijken verbaasd toe. De engelen Michaël en Rafaël gaan gewoon door met hun strijd tegen de boze (Michaël) en tegen de wanhoop in de menselijke ziel (Rafaël= God geneest).

Een wonderlijke reisgezel

Het kwaad treft vele goede mensen. Zomaar, zonder reden. Waar is God? Komt Hij nog in onze buurt in onze dagen? In het Rafaëlraam aan de westkant van de kapel wordt het verhaal van Tobit in onze herinnering opgeroepen. Tobit, getrouwd met Anna, was een rechtvaardige. Hij werd, als de man Job, door ellende getroffen: werd blind. Zijn zoon Tobias (=God is tof) wordt er op uitgestuurd om geld te halen dat ooit was uitgeleend. Zonder dat Tobit, Anna en Tobias het doorhadden, had God de engel Rafaël (God geneest) in de persoon van Azarias (JHWH God helpt) naar hen toegestuurd. De familie wachtten nog op Gods hulp, maar die engel van God was er al om met Tobias op weg te gaan. Op de eerste avond van de reis wordt Tobias door een gevaarlijke monstervis bijna gedood. Tobias wint en haalt –op aanraden van zijn metgezel- hart, lever en gal uit de vis… dat zouden nuttige geneesmiddelen (en ook noodlotsbestrijders) blijken te zijn. Het tweetal logeerde onderweg bij Raguël, die familie van Tobias bleek te zijn, Tobias werd op slag verliefd op dochter Sara en hij vroeg Raguël om de hand van zijn dochter. Die aarzelde.. er was al zoveel mis gegaan, al zeven mannen van Sara waren in de huwelijksnacht gestorven. Tobias hield aan en dus stemden Raguël en zijn vrouw Edna uiteindelijk toe. De begrafenis van Tobias werd al voorbereid, maar dit bleek voorbarig, want Tobias verjoeg op aanwijzing van Azarias de demoon Asmodeüs (=de verwoester, onze uitdrukking ‘naar de Ratsmodee gaan is van zijn naam afgeleid) door in het slaapvertrek hart en lever van de vis te verbranden. Terwijl Azarias naar Gabaël ging om het geld op te halen, genoten Sara en Tobias van hun prille huwelijksgeluk. Met zijn drieën gingen ze terug naar Ninivé waar de enige kwispelende hond uit de bijbel hen tegemoet loopt. Op advies van Azarias strijkt Tobias de gal van de vis op de dichte ogen van zijn vader en hem vallen de schellen van de ogen. Azarias openbaarde zich toen als de engel Rafaël en verdween. Tobit kon weer zien en Tobias en Sara leefden nog lang en gelukkig.

Nog steeds een ereplaats

Azarias alias Rafaël neemt in de kapel in Haarlem die geen kapel meer is nog steeds een ereplaats in. Hij is afgebeeld als medereiziger. Als pelgrim eigenlijk met de schelp die de bedevaartgangers naar Santiago vanaf de Middeleeuwen meenemen van de verre kusten van Galicië. De vis draagt hij als een mascotte aan zijn riem met zich mee. Alle mensen in nood die de kapel binnengingen voelden als ze deze wonderlijke medereiziger aanschouwden, dat God ook met hen meeging.

Ook nu gaat Hij met ons mee

Het Tobitverhaal, zegt de theoloog Drewermann, is een pleidooi voor de overtuiging dat het ook in dit aardse aangevochten leven loont om in God te geloven. Ja, dat de diepste grond van onze menselijkheid hierin gelegen is, dat God bestaat en aan de gelovige, verschijnt als een metgezel op zijn weg. Geen aanvechting, tegenslag, droefheid, strijd en nood blijft ons bespaard, maar toch is het de moeite waard, om ondanks alle negatieve feiten te blijven volharden en de ‘engel’ van God te blijven verwachten. Rafaël (=God geneest), de wonderlijke metgezel van Tobias (=God is tof) is nu eenzaam achtergebleven maar roept ons allemaal nog steeds op voor elkaar als engelen te zijn, die elkaar helpen en genezen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.