Utrecht is vanouds het centrum van katholiek Nederland. Willibrord stichtte er in 609 zijn kathedraal(tje). Na de verwoesting daarvan in de roerige 9e en 10e eeuw werd op die plek in 1203 een Romaanse hoofdkerk gebouwd. Zo’n halve eeuw later begon Bisschop Hendrik van Vianden in 1254 daar vlak naast met de bouw van de huidige dom. Van 1321-1362 werd plotseling alle aandacht gericht op de bouw van een toren een flink stuk westwaarts. Geert Groote schreef een beroemd protestschrift tegen de bouw van deze giga-toren. Het was voor mij als kind een hele onthulling te horen dat het onderste gedeelte van de toren, verbonden met het bisschoppelijk paleis (zeg maar burcht), eigenlijk vooral verdedigingstoren was. Kokende olie kon vanuit gaten in de zijmuren op belegeraars worden neergestort. Alleen de bovenste geledingen hadden een echt kerkelijk doel: het dragen van klokken en het verwijzen naar hemelse sferen. Na de torenbouw voltooide men na 1362 eindelijk het hoogkoor en daarna het dwarspand (nog zonder gewelven). Pas halverwege de 15e eeuw werd met de bouw van het schip begonnen. Dat bleef zonder gewelven met alle gevolgen van dien. Toen Utrecht getroffen werd door een cycloon in 1684 bleef het overwelfde hoogkoor, dat met prachtige steunberen en lichtbogen geschraagd werd, staan maar het transept en het nieuwgebouwde schip, dat alleen maar uit muren een platte zoldering en een lang dak bestond, zakten onmiddellijk in puin. De reformatorische gemeente lapte het dwarspand op, maar had geen behoefte aan herbouw van het schip. Het puin bleef gewoon liggen en nog later ontstond het huidige domplein, een vrij lege vlakte met een monument ter gedachtenis van de slachtoffers van de 2e wereldoorlog, dat tegen de kale westelijke transeptmuur voor wat decoratie zorgt. Van binnen bleef de situatie armoedig. Tegen de transeptwand werd een reusachtig orgel geplaatst met daaronder de preekstoel. De gemeente zat met de rug naar het oosten en op de plek waar het hoogaltaar stond was een grafmonument van een plaatselijke ‘grootheid’ geplaatst. In een artikel uit de Katholieke Illustratie van 1953 citeert men met instemming Gerard Brom, die zuchtte over de vervanging van de heiligenbeelden door wapenborden. Reith zegt in zijn artikel dat in de domkerk na de restauratie van de jaren vijftig de kaalheid nog voelbaarder was. ‘De katholiek die hier binnentreedt zal wegvluchten en denken: het is gedaan, Ite missa est. En zonder de zegen te krijgen wordt hij weggestuurd.’ We mogen de huidige protestantse gebruikers dankbaar zijn dat zij het koor weer zo hebben ingericht dat men naar het oosten ziet en dat de lengterichting is hersteld. Triest blijft dat op de plek van het hoofdaltaar het grafmonument is blijven staan. Ook jammer dat een poging om de twaalf apostelbeelden, die inmiddels in Venraay terecht gekomen waren, terug te kopen niet gelukt is. Een plan om kopieën te plaatsen werd toch te rooms geacht. Het is nog het beste de kloostergang naast de dom in te lopen. Als men vandaar naar de toren kijkt mist men het hele schip niet.
De Catharijnekerk
We slaan wat jaren over en gaan de huidige (rooms-)katholieke kathedraal binnen. Ik moet nog wel vermelden dat er ook een oudkatholieke, aan Gertrudis gewijde, kathedraal is aan de Catherijnesingel: een keurig neo-romaans bouwwerk van E. G. Wentink uit 1914 alwaar een vrouwelijke Plebaan sinds kort de scepter zwaait. 18 Maart jl. promoveerde historica Anique de Kruijf op de ontdekking van talrijke relieken in zijaltaren van die kerk, waarschijnlijk nog afkomstig uit de Dom. De rooms-katholieken waren sinds 1580 ondergronds gegaan. Behalve dan in 1672 toen Johannes van Neercassel, dankzij de politieke schermutselingen in het rampjaar, even in de domkerk kon celebreren. Hetzelfde witte kazuifel dat hij toen droeg werd in de Catharinakerk gebruikt. De Catharijnekerk maakt deel uit van het Catherijneconvent dat nu zo prachtig gerestaureerd is en als een groot museum van religieuze kunst dienst doet. De kerk werd gebruikt door de Johanniterorde – een geestelijke ridderorde die haar oorsprong had in Jeruzalem. Vanaf de 12e eeuw was de orde in de Nederlanden actief. Oorspronkelijk resideerde de orde aan het Vredenburg, dat toen nog Catharijneveld heette. In 1241 wordt de huidige locatie vermeld. Patrones Catharina van Alexandrië was een heilige die mensen tegen rampen moest beschermen; vandaar haar populariteit. Ze had als koningsdochter al veel huwelijksaanzoeken afgeslagen en was christin geworden. Beroemd is het verhaal dat haar vader 50 filosofen op haar afstuurde om haar daar van af te brengen. Dat lukte niet en daarop werd zij in 307 onthoofd. Toen Karel V in 1528 op het Vredenburg een dwangburcht bouwde verhuisden de Johanniters naar het toen nog in aanbouw zijnde convent van de Karmelieten, die op hun beurt verhuisden naar de wijk rond de Nicolaikerk. De toen aan Catharina toegewijde kerk had in 1524 een gewelf over het koor gekregen en in 1550 een fraaie westgevel.
Van reformatie tot herstel bisschoppelijke hiërarchie
Na de reformatie kwam het verval. Na smidswerkplaats en pakhuis van ijzer werd de kerk in 1612 monsterplaats voor Franse soldaten. Van 1636-1815 kerkten de hervormden er, maar daarna werd de kerk als garnizoenskerk toegewezen aan de katholieke militairen. De kerk was gammel, maar de blaasmuziek trok mensen en zo kwamen de katholieken uit hun (overigens heel gezellige) schuilkerken hier samen. Na schade door een novemberstorm in 1832 schonk Koning Willem II geld voor herstel. Daarna kwam de kerk (officieel op 8 mei 1842) in handen van de katholieke St. Catherinaparochie. Toen in 1854 de bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld, werd de kerk kathedraal.
De wederwaardigheden van de kathedraal
De kerk zag er niet echt uit als een kathedraal. In 1868 werd een fraai ontwerp gemaakt door H. Schneider van een voorgevel met twee torens. Het werd niet uitgevoerd. Eerst het interieur restaureren. Nieuwe meubelen komen er onder kapelaan van Heukelum. Een nieuwe dakruiter wordt gebouwd. Een sacristie en een kapittelzaal worden toegevoegd. In 1897 kwam een uitbundige polychromering door Mengelberg, die ook veel meubels had vervaardigd – behalve dan de preekstoel uit 1862, waar de gebroeders Goyers uit Gent voor tekenden. Opvallend is het jubé, een breed balkon met fraai beeldhouwwerk, dat een scheiding vormt tussen schip en koor. Plannen om de westgevel mooier te maken bleven komen en werden uiteindelijk in 1900 gerealiseerd o.l.v. architect Tepe. Hij verlengde het schip met één travee en voegde aan de noordkant een toren en een doopkapel toe. De westgevel kopieerde hij van de oude, maar de top van de toren lijkt verdacht veel op die van het stadhuis van Kampen. Daarna komen nieuwe klokken, een nieuw orgel, fraai tegelwerk en beglazing. Het zou tot de bevrijding in 1945 duren eer er opnieuw grote plannen worden gesmeed. Ir. G.M. Leeuwenberg ontwerpt een totaal nieuw kerkgebouw met een machtig torenfront en het koor recht tegenover de Birgittenstraat. De bestaande Catherijnekerk zou de zuidelijke zijbeuk van de nieuwe kathedraal worden en voor het kerkgebouw was een ruim voorplein gedacht, dat halverwege de bebouwing tussen Lange Nieuwstraat en Oudegracht zou reiken. Een groots plan! Ook hier weer moet mij van het hart dat deze kerk verdacht veel lijkt op een bouwwerk elders. Als kerkengek zie ik onmiddellijk gelijkenis met de kathedraal van Lausanne in Zwitserland. In 1948 wordt bij gelegenheid van het veertigjarige priesterjubileum van kardinaal De Jong een inzameling gehouden voor de kathedraalbouw. En nu lijkt de Voorzienigheid in te grijpen. Men ziet af van de megalomane plannen en besloten wordt ter nagedachtenis van de unieke kerkleider in de tweede wereldoorlog een kapel in te richten met een uniek bronzen kruisbeeld, waarop de overwinning van het oorlogsmonster door koningin Wilhelmina, Kardinaal De Jong, Ds. Gravemeijer (van de hervormde synode), Titus Brandsma en Edith Stein is afgebeeld. In 1955 volgt een tamelijk rigoureuze restauratie van de kerk, waarbij oude tekeningen van Saenredam tot uitgangspunt worden genomen. Op enkele meubelen, wat beeldhouwwerk en glazen na werd de kerk geheel ontdaan van haar uitbundig neogotisch coloriet. Het eerder genoemde jubé (de tribune) tussen koor en schip werd onder het orgel geplaatst en er ontstond een sobere, bijna reformatorisch aandoende witte kloosterkerk. De transeptramen bleven zitten. Bijbelse motieven uit Oud (het noordraam) en Nieuw Testament (het zuidraam) ontroerend nog steeds. De overgebleven neogotische apostelbeelden en de ramen van Joep Nicolas, in 1966 aangebracht in het hoogkoor (met Mozes bij de Sinaï en Elia), zorgen voor sfeer. Een middeleeuws doopvont herinnert aan vroeger. De rest van de sfeer wordt toegevoegd door de zang van de Koorschool. Er zijn er maar twee in Nederland: één hier en de andere in Haarlem. Het is fijn dat vele bezoekers van het naastgelegen Catherijneconvent de kerk kunnen bezoeken en omgekeerd. Vermeld moet nog worden dat de in 1955 verwijderde kruiswegstaties na een tussenverblijf in Duistervoorde in 2003 weer teruggeplaatst zijn. De domtoren waar Geert Grote zich in de 14e eeuw over opwond is er toch gekomen. Een van Utrechts nieuwe hulpbisschoppen vertelde mij hoe blij men is dat het grootse plan van Leeuwenberg uit 1946 nooit gerealiseerd is. Het gaat bij echt christelijke kerkopbouw om andere zaken.
Gebruik is gemaakt van het artikel van C.H. Staal: “Anderhalve eeuw uit de geschiedenis van de Utrechtse Sint Catherijnekerk” en de beschrijving van het convent dat uitkwam bij de opening van het museum.